Summary in English: In Cantata IV from the Christmas oratorio, Bach four times replaces the word ‘Hertz’ (heart) with a small drawing of a ‘heart’ (symbol). The examples are reproduced and discussed. BTW: I see no hidden meaning or profound significance, just a sudden thought (perhaps born out of a lack of space (example 1), and then repeated throughout the rest of the cantata… Why not).
In de vierde cantate van het Kerstoratorium wordt ‘de weg naar binnen’ ingeslagen, d.w.z. – naar toenmalige opvattingen: het hart moet geopend worden voor de nieuwgeboren Heer. Wat betekent zijn geboorte voor mìj? Dat gebeurt in deze cantate. Nadat de evangelietekst is geciteerd (Lukas 2,21 – Jezus krijgt officieel de naam die de engel Maria had ingefluisterd: Jeshua… “de Heer redt”), gaan de zangers mediteren over de betekenis van deze ‘zoete naam’ voor hun leven. De sopraan zingt een koraal, en de bas somt op wat Jezus voor hem betekent. En, kijk, nu gebeurt er iets vreemds in de partituur, neen niet bij de muzieknoten, maar in de tekst die Bach onder de noten schrijft.
Immanuel, o süßes Wort! Mein Jesus heißt mein Hort, mein Jesus heißt mein Leben. Mein Jesus hat sich mir ergeben, mein Jesus soll mir immerfort vor meinen Augen schweben. Mein Jesus heißet meine Lust, mein Jesus labet ♡ und Brust.
Immanuel1, wat een zoet woord! Mijn Jezus, is mijn toeverlaat mijn Jezus is mijn leven. Mijn Jezus heeft zich aan mij gegeven, mijn Jezus zal mij nu voortaan voor mijn ogen zweven. Mijn Jezus is mijn lust, mijn Jezus laaft ♡ (hart) en (in)borst.
Ah ja, merkt de slimme musicoloog op2, Bach had geen plaats meer aan het eind van de regel, om het woord voluit te schrijven, dus heeft hij het symbool gebruikt. Zou kunnen (hoewel Bach een meester is ins het afkorten van tekst om die onder de noten te plaatsen). Maar deze keer is meer aan de hand: Vanaf dit moment vervangt Bach in deze cantate elke keer het zelfstandig naamwoord “Hertz” (enkelvoud), door het symbool.3 Kijkt u maar mee: In de Echo-aria (Flößt, mein Heiland, flößt dein Namen) valt het woord niet, maar in het reciet nadien (Wohlan, dein Name soll allein in meinem Hertzen sein) duikt het weer op.4. Het is opnieuw de bas die de tekst zingt. Hij reageert op de schone keten aan epitheta die de sopraan Jezus toezingt in het koraal:
Jesu, meine Freud und Wonne, meine Hoffnung, Schatz und Teil, […] mein Erlösung, Schmuck und Heil, Hirt und König, Licht und Sonne… So will ich dich entzücket nennen, wenn Brust und ♡ zu dir vor Liebe brennen.
Jezus, mijn vreugde, mijn lust, mijn hoop, mijn schat, mijn deel, Mijn verlossing, sieraad, heil, herder, koning, licht en zon… Ja, zo wil ik u vol verrukking noemen als binnen in mij het ♡ van liefde voor u brandt.
Ja, excuses, Bach heeft er een beetje een knoeiboel van gemaakt (Bach was ook maar een mens). Hij had de tekst blijkbaar te snel onder de noten geplaatst en moest vervolgens “wenn Brust und Hertz zu” nog tussen “nennen” en “dir” proppen. Dus doorhalen en erboven schrijven. En dan is er ook nog een correctie in de muzieknoten, zo te zien. Dus sorry voor de chaos, maar er staat wel degelijk weer een symbool ipv een uitgeschreven “Hertz”. https://www.youtube.com/watch?v=WIb6iwt3XeM&t=866s
Is het nog steeds ruimtegebrek? Zou nog steeds kunnen, ware het niet dat in de pièce de résistance van deze cantate, de hieropvolgende aria van de tenor: Ich will nur dir zu Ehren leben, Bach alle tijd en ruimte heeft om het woord ‘Hertz’ voluit te schrijven en het niet doet. En dat tot twee keer toe. Na de tekst reproduceer ik eerst de hele pagina, dan de laatste keer ‘met ondertiteling’.
Ich will nur dir zu Ehren leben, mein Heiland, gib mir Kraft und Mut, daß es mein ♡ recht eifrig tut!
Ik wil enkel U ter ere leven, mijn Heiland, geef mij kracht en moed dat mijn ♡ dit met oprechte ijver doet!
U ziet het: zeker de eerste keer op deze pagina had Bach ruimte genoeg om ‘Hertz’ voluit te schrijven. Ook daar tekent hij echter het symbool.
Luister trouwens zeker eens naar deze aria: een fuga en een aria ineen. Up tempo uitvoering van Rudolf Lutz: https://www.youtube.com/watch?v=WIb6iwt3XeM&t=981s Terzijde: de muziek voor deze aria is afkomstig uit de wereldse cantate “Hercules auf dem Scheidewege” (hier meer daarover). Daar is in de tekst sprake van ‘zweven’ op arendsvleugelen. Je kunt dit nog goed horen als bijv. de tenor Leben zingt. In het origineel staat daar schweben…
Conclusie
Wat is nu de diepe betekenis hiervan, vraagt u zich af, de diepe zin? Welnu, die is er niet (tenzij u ‘m ziet, natuurlijk). Wellicht vond Bach het wel ‘aardig’, nadat hij het de eerste keer had gedaan. Mensen doen – godzijdank – ook wel eens dingen die geen diepe betekenis hebben, zomaar, maar die – eens gedaan – een glimlach ontlokken.
Nieuwjaar 2025, Dick Wursten. met dank aan Martin Petzoldt, Bach-Kommentar Bd. II (p. 213) die de aanwezigheid van dit symbool in de tekst opmerkt (niet als eerste, maar voor mij wel).
Markus Rathey, Johann Sebastian Bach’s Christmas Oratorio
Martin Petzoldt, Bach-Kommentar II, p. 213, signals the presence of this ‘symbol (‘drawing’) in the three parts of this cantata. Hij onthoudt zich van commentaar over de aanleiding/reden.
In de openingszin geen symbooltje, want ‘Hertzen’ is een 3de naamval. Dat zou “♡-en” zijn, dat is weinig zinvol, c.q. niet mooi.
Cantates
Vanaf deze pagina kunt u uitgebreide besprekingen van cantates vinden, gemaakt tijdens de pandemie voor de ‘virtuele Norbertus’. Het menu hierboven kunt u uitvouwen.
WHAT IS IT? The book now popularly known as “The Bach Bible” or more accurately as “Bach’s Calov Bible” essentially is a biblical commentary, largely excerpted from Luther’s writings and prepared and published in Wittenberg during the years 1681 and 1682 by the seventeenth-century theologian Abraham Calov. Bach acquired it (6-part commentary, bound in 3 in-folio volumes) in 1733. His copy resurfaced in the USA in 1934. In it there is large number of corrections, markings (highlighting passages) and even some annotations. And yes, they are Bach’s !
Professor Howard H. Cox was in charge of the scientific analysis of the hand penned material in the Bach-Calov Bible, located in the Ludwig Fuerbringer Library of the Concordia Seminary in St. Louis, Missouri) between 1982 and 1985. This resulted in the ground-breaking publication of The Calov Bible of J.S. Bach, in which he was able to attribute ‘with high probability’ almost all hand-penned entries (inlcuding the text markings) to J.S. Bach. This ‘resumé’ of both the research and the results, he published in 1994.
PROVENANCE? When, in November 1750, Bach’s estate was divided among his widow and nine surviving children, the Calov Bible passed to his wife, Anna Magdalena.[2] Thereupon follows a provenance gap of nearly 100 years, with no more than a few segments having been filled in – a task achieved only by working in reverse from the twentieth century date of the Bible’s rediscovery. In June 1934 the Bible surfaced in the home of a Michigan farmer, Leonard Reichle, during a district meeting of the Missouri Synod Lutheran Church, held in the small town of Frankenmuth. One of the delegates, Reichle’s cousin, Pastor Christian Riedel of Detroit, stayed with Reichle. During Riedel’s visit, Reichle showed him a Bible which he said his father had purchased in Philadelphia at some time between 1836 and 1847, explaining that the book had come into his possession when his father died in 1879. Recognizing Bach’s unique signature and noting the 1733 date on the bottom right-hand comer of the title page (which apparently the Reichle family had not noticed), Riedel identified the book inquestion as Volume III of Bach’s Calov Bible (Fig. 1). Subsequently, the signature (and therefore the book) was verified as authentic by the German scholar, Hans Preuss of Erlangen. A few months later, the first two volumes of the Bible were found stashed away in the Reichle attic.
Under pressure to give the Bible to Bach’s birth house in Eisenach, Reichle, conscious of the German political climate in the mid-thirties, refused, and in 1938 placed the books in the Ludwig Fuerbringer Library of the Concordia Seminary in St. Louis, Missouri.[3] In 1968 the Bible surfaced again when the German scholar Christoph Trautmann, having searched it out, persuaded the Concordia Seminary to lend the book for a 1969 Bachfest display in Heidelberg. A member of the executive committee of the Neue Bachgesellschaft, Trautmann kept the Bible, studying it for a year before returning it to the Seminary. In 1969 Trautmann published an article in the journal, Musik und Kirche, which first brought the Calov Bible to the attention of the scholarly world.[4]
The importance of Bach’s Bible lies in the abundant penned entries found on more than 250 of its pages. First of all, there are the marginal comments, four of which relate music to worship. Then, there are a number of corrected spellings and the insertion of several missing texts, the result of a multitude of printer’s errors. By far the most common, however, are the underlinings of Calov’s theological commentary and the accompanying marginalia, which resemble quotation marks.
To tell the story of Bach’s Bible and to give a general description of its contents was a very important contribution. But without having made a scholarly examination of the script, Trautmann set forth opinions which raised serious doubts concerning the authenticity of most of the hand-penned material. He accepted the four comments relating music to worship and all of the entries made with red ink; however, this left the bulk of the writing and markings open to question. What made the resulting situation especially difficult was the fact that only a small portion of the markings are script, most being underlinings and marginal marks. Trautmann’s suggestion “that the identity of the writer could never be known” put the Calov Bible in a state of limbo with only a few passages reliably assignable to Bach.
Such was the state of affairs at the time I became involved. It was Alfred Mann, then Director of the Bethlehem Bach Choir and Secretary of the newly formed American Chapter of the Neue Bach Gesellschaft, who asked me if I would make a study of Bach’s Bible on behalf of the American Chapter. When I acceded, he procured a microfilm copy of the Bible for my use and also gave me a copy of Trautmann’s article. Rarely has a research project had such a modicum (such a small quantity, DW) of source material!
My first look at Bach’s Bible left me quite bewildered. Like many other Bach enthusiasts, I assumed that one would find comments indicating Bach’s thinking in the selection of texts for his compositions. [… And, indeed, there are 4 comments on music], but three of them quite general in character – all linking music to worship. And there is 1 geographical remark, in which Bach mentions a town named Schwereborn (mentioned by Luther in the commentary) as being close to Erfurt. Apart from these 5 references, all notations relate specifically to the text, showing that the interest of the writer was in the biblical text, itself, or in the commentary accompanying it.
It was, for me, then, important to approach this study with the attitude of finding what was there, instead of looking for something that might be there.
For this reason, I decided that rather than electing to proceed along Trautmann’s path, I would begin a fresh study of the text, using Trautmann only for reference. And so I began to compile a list of the pages bearing entries, in order that I might classify them as to category and assess their intrinsic values. Over a period of three or four years I performed the necessary operation of going through all 4,355 pages of the microfilm copy several times, examining each page meticulously. In fact, each time I went through the film, I found a few entries I had not previously seen.
In search for a method of testing the authenticity of the markings
I became steadily more convinced that the question of authentication had to be met head on. And, given the character of the source material, it appeared to me almost from the beginning that an ink analysis capable of relating the underlinings and marginal marks to the script was the only way to find a solution to the problem. In the search for a laboratory capable of ink analysis, my first contact was with the Winterthur Museum in Delaware. I had learned from my son, a museum curator, that the major museums had developed laboratories which made use of highly sophisticated methods in the examination of artifacts. Winterthur had such a laboratory and the specialist with whom I spoke had done research on paper, although he had never analyzed inks. He suggested a private investigator in the Washington, D. C. area, who had done work for the FBI. Thus began a three-year pursuit of laboratories capable of ink analysis -a search which often seemed fruitless, but, in the end, paid off.
Crocker Nuclear Laboratory (Davis, California) – testing the inks
By the Spring of 1982, I received a call from a professor at San Jose State University in California, who told me that someone at the Smithsonian Institution had informed him of my search for an ink-analysis laboratory. He went on to say that the University of California at Davis had recently developed such a process and was currently testing old manuscripts. Indeed, I discovered later that the Crocker Nuclear Laboratory there had tested the printing inks of a Gutenberg Bible and other incunabula, although it had not yet tested writer’s ink. In anticipation of this situation I had previously worked out a procedure for relating the few entries of known authorship with the much more extensive groups of entries of unknown origin, knowing all along that if a laboratory did emerge that could test the inks, there would have to be a method by which the results could be utilized. This preparation included a list of assumptions and the making of lists of entries to be tested according to categories. (this paper is also published in Cox 1985, DW) It was this paper on “Methodology” that was sent to the Crocker Laboratory. Subsequently, arrangements were made for me to transport the Calov Bible to the laboratory for testing.
The Crocker Laboratory’s analytical process is fully non-destructive. First, the cyclotron generates a beam of protons which, when directed to pass through a square millimeter of ink and the paper to which it is attached, in effect causes x-rays to be emitted by the ink and paper. The resulting x-ray readout is sent to a computer which provides an immediate analysis of the spectrum in terms of both qualitative and quantitative elemental composition. The technique has become known as “PIXE,” or “particle induced x-ray emission.” The computer printouts typically include the readings of nineteen elements from “Sodium” on the light end of the Periodical Table to “Lead” on the heavy end. The heavy elements are more stable and more useful for comparative purposes. The units listed are infinitesimal quantities approaching nanograms (billionths of a gram). The relationships of inks are determined by placing the data on graphs. By means of computer processing the data are then revised from absolute quantities to proportional ratios. Several of the most common heavy elements are used as norms. In the case of the inks of the Bach Bible these elements were manganese, iron, copper, and zinc. To use iron as an example: the computer assigns the number “100” to every entry in that column. The readings for all of the other elements for each entry are then given in proportional ratios to iron. The same procedure is then used for the other three elements – manganese, copper, and zinc. These ratios are then plotted on graphs. Where clusters of points appear, a common source is indicated. Where the different combinations of ratios consistently reveal clusters, the entries represented by those points may be said to derive from the same ink. (See Fig. 2.)
A total of 152 usable samples were taken, 91 of which consisted of samples of black manuscript ink. Thus, the remainder of the process (from which we derived the concluding evidence concerning the authenticity of the penned entries) focused on the black manuscript ink. Dr. Bruce Kusko, a physicist at the Crocker Nuclear Laboratory who worked closely with me, is responsible for the scientific analysis. To the best of our knowledge, the Bach Bible was the first historic document in which manuscript ink was tested for research purposes.
At first, the samples grouped themselves in two large clusters however, as Bruce Kosko refined the technique, the large clusters subdivided into nine smaller ones. Although we had common ink groupings for most of the clusters, we did not find any entries that could be identified. What we needed now was a handwriting analysis of the marginal comments that had been tested.
Of the 91 black ink samples, 57 included marginal writing, with the other 34 consisting only of underlinings and marginal marks. The number of handwriting examples available and the proportion of them to the other markings now seemed sufficient for a study that could be decisive. One of the observations apparent to the critical eye examining the Calov Bible marginalia is the fact that there is a considerable variety in handwriting styles. I believe that this is the factor which misled Trautmann. For, when one looks at other Bach manuscripts, the same variety of style is apparent. Let me cite one example: The notation “NB.” in the Calov Bible (of which there are approximately 30 examples) is written in two strikingly different ways. One might logically assume that two different hands are represented. However, numerous examples of both are found in other Bach manuscripts. Indeed, I discovered both of them in a single authenticated manuscript, Bach’s “Short But Most Necessary Draft for a Well-appointed Church Music”
Hans-Joachim Schulze – the handwriting
I tried to satisfy the need for a handwriting analysis in two ways. First, I made a study of Bach’s handwriting by looking at other Bach manuscripts. Being now quite familiar with the penned material in the Calov Bible, I was able to catalog parallel examples in the other manuscripts.. However, in order to present a convincing case, I felt it important to have the judgment of a recognized Bach handwriting expert. Therefore, I had photos made of the 57 samples involving handwriting and took them to the Leipzig Bach Archiv, where I conferred with Hans-Joachim Schulze, its director. Schulze divided the samples into three groups: – (1) those that were definitely Bach: 36 items; – (2) those that were probably Bach: 10 items; – (3) those that were possibly Bach: 11 items.
The results: almost all of Bach!
Returning from Leipzig, I gave the new material to Bruce Kusko. From this time on, everything began to fall into place: the authenticated handwriting, the underlinings, and the marginal marks came together in the same ink groups; the same was the case with Schulze’s three groups. Conclusions could now be drawn with the strong probabilitythat all of the penned material in Bach’s Calov Bible came from the hand of J. S. Bach – or at the very least, we could now say that the burden of proof would henceforth be placed on the doubter.
What does this new material tell us about Bach?
What does this new material tell us about Bach? First of all, we must recognize the Calov Bible as a very private document. Everything which Bach wrote on its margins or marked within its text reflects his personal interests. It is Bach speaking to himself. Rarely do we have such a historical document, shorn of all outside influences.
Secondly, it can be said that what Bach said to himself privately is consistent with the theological interests represented in his sacred music, even though the texts for his sacred choral works were, for the most part, provided by librettists. The same can be said with reference to his letters.
It is impossible to do justice to all that Bach wrote and marked in his Calov Bible in a paper of this length. However, I will mention three subjects which seem to have captured Bach’s interest. These may be designated as: (1) God’s providential order; (2) Bach’s divinely appointed vocation; and (3) the origin of church music.
1. God’s providential order
It is noteworthy that the block of material which is most marked is Calov’s commentary on the Book of Ecclesiastes. This may be characterized as “practical theological wisdom”: the set of attitudes by which one confronts daily life in God’s world. Here is much advice on how one finds one’s place in the power structure of society. Concern for justice, the assessing of real values, the handling of one’s emotions (especially as it concerns being astute and discreet in relating to others, including one’s superiors); and, most importantly, the recognition of God’s governance over the entire historical process – these are the interests which dominate Calov’s commentary (de facto: Luthers public lectures on Ecclesiastes from 1526, published in 1532, DW). One should accept his lot, do his best, extend good will to others (even if they are unkind or injurious), and leave matters in God’s hands. One finds comments here and there in Bach’s letters which reflect the attitude that God is in control. When Bach received his appointment at Weimar he requested dismissal from the church at Mühlhausen, writing: “Now, God has brought it to pass that an unexpected change should offer itself to me.”[5] And, in a time of discouragement at Leipzig, he wrote to his boyhood friend, Georg Erdmann, a letter which included the following statements:[6]…it pleased God that I should be called here to be Director of Music and Cantor of the Thomas Schule… I cast my lot, in the name of the Lord, and made my journey to Leipzig… Here, by God’s will, I am still in service.
These statements might be considered mere formalities except for numerous parallels which Bach marked in the Calov Bible commentary. Consider two sentences which Bach underlined:
Therefore, whoever wants to be a Christian and lead a godly life must learn to bear his own concerns and to commend governance to God, learning to pray sincerely in the Lord’s Prayer: Lord, Thy will be done.[7]
Thus joy and sadness, peace and restlessness, fortune and misfortune, death and life lie utterly and completely in God’s hands.[8]
2. Bach in defense of his office
Closely related to Bach’s firm belief in divine providence was the conviction that his vocation, his “office,” was a divine appointment. This conviction stands at the center of a shattering conflict which occurred between Bach and the Rector of the ThomasSchule, Johann August Ernesti. On the surface, this conflict revolved around the question of who had the authority to appoint a student prefect, the Cantor or the Rector. But, underneath, as Paul Minear has logically argued, was the more fundamental issue of the continuing prominence of music in the curriculum of the school. Ernesti was an eminent classical scholar, who continued to lecture at the University while he was Rector of the school. This conflict generated several intense letters from Bach to the Town Council, the Church Consistory, and finally to the King. Bach appealed for a defense of his office, a term which he used sixteen times in these communications. In the Calov Bible there are eight passages of commentary having to do with one’s office, all of which Bach marked – some emphatically. The following passage (which includes underlining, marginal marks beside each line, and two marginal NBs) evidently captured Bach’s attention:
Thus you should not judge the beginning but rather the end, for if you are in an office and want to help and counsel matters, ingratitude will greet you and people will value little and forget your good deed, compensating good with wickedness, your great beneficence with idle thanklessness. If you are faint hearted, you will soon become annoyed and give up, but do not do so; hold firmly, persevere, carry out your office.[9]
Another passage, also providing strong ammunition for Bach is emphatically marked with the same three indicators:
It is true, as has been said, that anger must exist, but take care that it occur as is proper and in your command, and that you express anger not for your own sake but for the sake of your office and for God’s sake; and that you not confuse the two -your own cause with that of your office. For yourself, you must show no anger, no matter how severe the offense has been. However, where it concerns your office, you must show anger, even if you yourself have not been wronged.[10 – complete marked passage]
3. The divine origin of organized church music
Finally, Bach evidently found especially pertinent the origin of organized church music in the Temple cult as it is described in the books of Chronicles. In a section of six chapters (I Chronicles 23-28), David is said to have assembled all the leaders and to have laid out the entire Temple organization. Furthermore, I Chronicles 25 lists the appointment of twenty-four representatives of the three guilds of musicians for the on-going worship services in the Temple. Not only were these musicians trained both as instrumentalists and singers, but each of them also became the leader of a choir of twelve singers. The presumption is that music was performed in the Temple hourly, around the clock. In the margin Bach wrote this comment:
“NB. This chapter is the true foundation of all church music pleasing to God.”[11]
At the end of Chapter 28 there is a summary statement in which David hands over the plans for the Temple to Solomon and says: “Behold, the hierarchy of the priests and Levites for all the services in the house of God.” Calov began his cornrnentaiy to this verse with the words: “It is clear, however, from this divine model…,” words which Bach underlined. Following this, he has written in the margin:
“NB. A splendid example, that besides other forms of worship, music, too, was especially ordered by God’s spirit through David.”
The culmination of this picture is the account of Solomon’s having the Ark brought into the newly completed Temple (II Chronicles 5). For this occasion, the Levitical musicians performed mightily. The three grand directors, Asaph, Hernan, and Jeduthun, were there together with a full choir and orchestra, bringing with them 120 priests who blew trumpets. At the height of that rendition, the Temple was filled with a cloud as the glory of the Lord entered it. Bach underlined these verses, writing in the margin:
“NB. With a devotional music God is always present with His grace.”[12]
We may assume that it was in this musical organization of the Temple that Bach found his roots, [and of his ‘office’ (- see sub 2)]
[3] see Robin Leaver, J. S. Bach and Scripture (St. Louis: Concordia, 1985), pp. 16-20 and Gerhard Herz,Bach Sources in America (Kassel: Bärenreiter, 1984), pp. 191-195. [addition, DW: Rumour has it that it was ‘lost’ (displaced), but in reality it was safely kept. but first not and latter incorrectly catalogued (Calov: Biblia Illustrata)]
[4] Christoph Trautmann, “Calovii Schritften. 3. Bände’ aus Johann Sebastian Bachs Nachlass und ihre Bedeutung für das Bild des lutherischen Kantors Bach,” Musik und Kirche 39 (1969): 145-160.
[5] see Werner Neumann and Hans-Joachim Schulze, eds. Bach-Dokumente I: Schriftstücke von der Hand Johann Sebastian Bachs (Kassel/Basel: Bärenreiter, 1963), pp. 19-20 and The Bach Reader, pp. 60-61.
[6] see Bach-Dokumente I, p. 67 and The Bach Reader, p. 125.
[7] see Howard H. Cox, ed. The Calov Bible of J. S. Bach (Ann Arbor: UMI Press, 1985),p· 424; facs. 144, col. 1058. Trans. by Ellis Finger.
[8] See Cox, Calov Bible, p. 425; facs. 147, col. 1063.
[9] See Cox, Calov Bible, p. 431; facs. 165, col. 1102.
[10] See Cox, Calov Bible, p. 445, facs. 218, cols. 53-54.
[11] See Cox, Calov Bible, p. 418; facs. 110, cols. 2047-2048.
[12] See Cox, Calov Bible, p. 419; facs. 112, col. 2088.
De Mattheüspassie
Op deze pagina ga ik nader in op de vraag: wat is dat eigenlijk voor muziekstuk? En hoe moet ik me de liturigische setting voorstellen? Hoe werd het uitgevoerd door Bach? etc. Bent u meer geïnteresseerd in achtergrond info (bijbels, spiritueel, muzikaal): Analyese en muziekvoorbeelden van enkele bekende passages uit de Mattheüspassie: – Erbarme dich (vrouwen rond Jezus) – Openingskoor (Wie is de dochter Sion) – Am Abend da es stille war (De stilte na de kruisafname) – Sehet, Jesus hat die Hand (de kruisverheffing: een zegenende omarming) – O Haupt voll Blut und Wunden (het koraal van de Passie) – Over het bloedende hart en tranen die vloeien (uit een preek van Heinrich Müller)
De Mattheüspassie kennen wij eigenlijk alleen nog als een concertstuk. En het maakt niet uit of het in een concertzaal of een kerk plaatsvindt, het blijft een ‘uitvoering’. Zeker, een kerk is sfeervoller, maar ook daar is het een concert. Het muziekstuk zelf heeft echter heel duidelijk een liturgische context: Het is ‘gewoon’ de hoofdmuziek voor de Middagdienst (de Vesper) van Goede Vrijdag. De zondag ervoor is Palmpasen gevierd en twee dagen later volgt er een feestelijke Paasmis (met een feestelijke cantate, trompetgeschal en paukenslag, wat had u gedacht). De Mattheüspassie is dus – net als de cantates – kerkelijke liturgische muziek. Het hoort thuis in een eredienst, een viering (zoals gezegd: de Vesper van Goede Vrijdag, aanvang 13u45). Voor ons gevoel past dat niet. De muziek duurt toch veel te lang… , maar voor 18de eeuwers had het een normale kerkelijke lengte. De muziek is de evangelielezing voor de Goede Vrijdag. Ze werd voorafgegaan door een lied, en gevolgd door een motet en een gebed. En – niet te vergeten: tussen beide delen was er een preek voorzien (ca. één uur lang). Hier de liturgie.
In het menu vindt u een knop met daarin de bespreking van enkele onderdelen van de Mattheüspassie, vooral bedoeld om tekst en muziek te kaderen in zijn tijd: de theologische en liturgische context dus, m.i. onmisbaar voor een goed verstaan. Niet dat de muziek en tekst niet ook zonder deze context geapprecieerd kan worden (gelukkig wel!), maar ze wint er wel door aan kracht. Enfin, mijn mening.
Tenslotte: op mijn bach-cantate-website heb ik een korte inleiding geschreven op de passie en ook de hele tekst opgenomen en opnieuw vertaald. Daar was zeker nog winst te halen qua begrijpelijkheid.
Cruciale verschillen
1. opstelling.
Een in het oog springend verschil met de huidige uitvoeringen is dat alle muzikanten in Bachs tijd buiten beeld bleven. Ze bevinden zich allemaal bij het orgel (op het doksaal). Instrumentisten en zangers. En solisten zijn er niet, d.w.z. de zangers van koor 1 nemen alle aria’s voor hun rekening. Bij de heruitvoering in 1736 heeft Bach een continuogroep en 4 zangers (en de extra sopra(a)nen ?) bij het Zwaluwnest-orgeltje gezet dat zich nabij het koor bevond in de Thomaskerk. Hierboven ziet u een tekening van het doksaal in het Thomaskerk (uit het proefschrift van Rens Bijma, uit 2017). Deze afbeelding is gebaseerd op de reële afmetingen en beschikbare bronnen (brieven, nota’s, klachten, partituren (= handgeschreven stemmen, contemporaine beschrijvingen). Zij visualiseert het eindresultaat. Bach zit achter de klavecimbel. Iemand anders bespeelt het orgel als continuoinstrument (met pedaal). Op de afbeelding is er een hulp-dirigent voor de blazers rechts. De 2 x 4 zangers staan bij de balustrade. Ook de Mattheüspassie zal de eerste twee keer (1727 (?) en 1729) zo zijn uitgevoerd. Het lukt net op de orgelgalerij in de Thomaskerk. Tijdens de allereerste uitvoering (1727 denkt men) worden de koren ook niet echt onderscheiden, d.w.z. er is maar 1 continuo-partij. De versie van 1736 (netschrift van Bach zelf) heeft wel 2 koren = 2 zang+instrumentgroepen, elk met eigen continuo. Toen gebruikt Bach ook het ‘zwaluwnestorgel’ (mini-orgelgalerij halverwege de kerk, bij het koor).
2. aantal musici.
Een tweede (hiermee samenhangend) cruciale verschil met de latere uitvoeringspraktijk (maar de tijden zijn veranderd, ik weet het) is dat er waarschijnlijk niet meer dan één zanger per stem is geweest in elk koor, waarbij de beste zangers in koor 1 zaten (dat was het standaardkoor, dat Bach ‘s zondags ook voor de cantates gebruikte. Stuk voor stuk top). De zangers SATB (uit koor 1) zongen dus ook alle aria’s. Dat betekent dat de tenor uit koor 1 zingt: – De koorpartijen van koor 1 voor tenor – De recitatieven van de Evangelist – De occasionele aria’s voor tenor.
De bas van koor 1 zingt: – De baspartijen van het koor – De aria’s – De rol van Jezus. Zoals al gezegd: neem gewoon de originele partituur (stemboek: bassus chori I) en u ziet precies die noten staan (en de rol wordt ertussen gekrabbeld).
Koor 2 speelt in dialogische stukken een aparte rol en functioneert dan altijd als de ‘antwoordende partij’. Ook nemen tenor en alt de rol van de twee valse getuigen op zich. De suggestie is: dit koor zijn de Thomaskoorknapen die op gewone zondagen de ‘mis’ verzorgden in de andere kerken van Leipzig. Die zongen daar eenvoudige (nu ja) 4-stemmige motetten.
Naast de gewone partijen is er ook nog een soprano in ripieno die enkel het openingskoor en het slotkoor van deel 1 moet zingen: O Mensch, bewein dein Sünde gross. NB: De eerste versie heeft geen slotkoor in deel 1, enkel een 4stemmig koraal. Deze sopraan (of eventueel meerdere, vooruit) had maar 1 velletje muziekpapier: Daar stonden haar noten op. Ook dit muziekblad is bewaard.
U begrijpt dat bij deze wijze van uitvoering met name de tenor zeer veel noten op z’n zang heeft (= een argument om de recitatieven vooral niet te zwaar te zingen, anders haalt hij het einde niet). De andere mannenrollen voor bas (de hogepriester en priesters, Judas, Pilatus, Petrus) staan op een apart vel en lijken aan twee verschillende bassen te zijn toegewezen. Het zou mij niet verbazen dat deze bijdragen door instrumentisten zouden zijn geleverd. Ze zijn echt minimaal. (Ziet u het voor u: “Ik zoek nog een extra sopraan – de dienstmaagden bij Petrus en Pilatus’ vrouw; vrijwillgers?” etc). Maar misschien waren er ook wel gasten of kennissen die mee wilden doen. Doet er niet toe: Wat van belang is: – 1. Er is geen groot koor (zoals wij dat kennen). Dat is anachronistisch. – 2. Er zit geen ‘theater/opera’ aspect in de rolverdeling. – 3. Alle geschreven stemmen (vocaal/instrumentaal) zijn in principe gelijkwaardig. Hieronder een schematisch overzicht van hoe de ‘stemmen’ (rollen) verdeeld zijn volgens de overgeleverde stem-partituren. Hierbij valt op dat enkel de canon van de valse getuigen bij het tweede koor terechtkomt:( alt en tenor). Wie alles optelt en aftrekt komt dan op 12 zangstemmen uit en 18 instrumentale(30 personen). Dat is het minimum waarmee het geheel kan uitgevoerd worden en dan bevind je je dicht bij de originele bezetting. Bij Sigiswald Kuijken zijn er 11 zangers (ripienist doet ook de korte solo’s) en 23 instrumentisten (34 personen). En het klinkt heerlijk helder, transparant en vol tegelijk.
Stemmen (partijen) in de Mattheüspassie
3. geen oratorium.
De Passies van Bach zijn dus niet geconcipieerd als religieuze opera (of oratorium). Die waren er wel, maar daarvoor moest je in Hamburg wezen, waar de ‘Brockes-Passion’ geregeld werd uitgevoerd vanaf het begin van de 18de eeuw (zettingen van Keiser, Handel, Telemann). Dit gebeurde echter heel duidelijk buiten de kerkelijke liturgie om. Het waren openbare ‘uitvoeringen’ (zoals de Abendmusiken van Buxtehude), georganiseerd vanuit… de opera van Hamburg. Concerten dus. Wie dat libretto doorbladert, ziet meteen de verschillen met de kerkelijke passies (van Bach en anderen). In de Brockes-Passie zijn de rollen echte rollen (personen, karakters). De vertellende tekst is een parafrase van het Evangelie, waarbij de dichter zich behoorlijk wat vrijheden heeft veroorloofd om het effect te versterken. Het libretto van de Johannespassie vertoont enkele overeenkomsten met (en zelfs ontleningen aan) dit Passie-oratorium. Naar mijn aanvoelen verklaart dit ook de onevenwichtigheid van de Johannespassie. De barokke ‘vrije stukken’ brengen het geheel uit balans, ‘Fremdköper’ (vind ik). Bach heeft er ook nogal aan gesleuteld in de loop van zijn leven (tot een jaar voor zijn dood toe). Hij is er klaarblijkelijk nooit zo tevreden over geweest als over zijn tweede, grote Passie: de Matthäuspassion. Op ons komt die dus zeer barok over, maar ze was juist sober. Enkel sommige dialogen incl. Sind Blitze verraden invloed van de Hamburgse oratorium-traditie. Met name de persoon van Zion (Die met de ‘Dochter van Jeruzalem’ dialogeert). In de Brockes-passion trouwens een volledig uitgewerkte theatrale hoofdrol. Bach moet content geweest zijn met het eindresultaat van zijn toonzetting van de Passie volgens Mattheüs. De volledige partituur heeft hij in 1736 in het net uitgeschreven (twee kleuren) en hij koesterde dat exemplaar (repareerde het ook). Hier wat we weten over de diverse uitvoeringen:
Tenslotte nog een levendige versie van dezelfde tekening (uit De VOLKSKRANT, bij een interview met de auteur van het bovengenoemde boek, Rens Bijma.) Wat u hier nog wel moet bijdenken is de onzichtbare organist op het hoofdorgel. Die heel wat forser (en wrsch. zelfs met 16-voetsregister) de basso continuo speelde dan de huidige kistorgeltjes. Hij heeft contact met het hulpje van Bach (de maatslager).
Johann Scheibe, Der critische Musikus (1745), p. 713 [first ed. is from 1740] [MDZ]: “Wenn etwa Trompeten und Pauken bey der Musik sind: so soll man sie, so viel wie möglich, verstecken, und hinter alle übrige Instrumente stellen, wenn man nicht durch ihr prasselndes Geräusche so wohl Harmonie und Melodie, als Sänger und Instrumente, unvernehmlich machen will; insonderheit aber soll man sie von den Singestimmen allemal entfernen, weil sie diesen am schädlichsten sind … Die Singestimmen sollen auch, wo möglich, mehr, als einmal, bestellt seyn, weil sich die Chöre sonst gar nicht ausnehmen.”
Letter by Johann Christian Strodtmann, Rector of the Ratsgymnasium in Osnabrück (1750): “Wenn er ein Tutti in den neuen Musikalien findet, von jeder Stimme nur einen und zwar den besten nehme. Es klingt schön, wenn man nur einen Bassisten, Tenoristen, Altisten und Discantisten höret; hingegen ist es nichts als ein Geblöke, wenn alle durcheinander schrein…” Taken from Franz Bösken, Musikgeschichte der Stadt Osnabrück (Regensburg, 1937), p. 143.
Georg Philipp Zahn, Singordnung (1721): “¶11 … Und weil bey denen Kirchen Musiquen nicht alle können gebraucht werden, so sollen keine andere auf die Orgel gehen, als welche jedesmahl bey der Music nöthig sind, die andere sollen an ihren gehörigen Ort in ihre Ordnung sich begeben.”
The paradox of learning (Luther)
“the ignorant believe themselves to be all-knowing, while the wise realize they still have much to learn…”
Luther on Psalm 117 starts with an introduction in which he makes clear that he is fully aware of the paradox of learning: “the ignorant believe themselves to be all-knowing, while the wise realize they still have much to learn…”
This excerpt is quoted by Abraham Calov in his preface to the Deutsche Bibel , which J.S. Bach also possessed. Het quotes the Altenburg edition of Luther’s works (vol V, 1562, p. 252)
Der Cxvij. Psalm.
Lobet den HERRN alle Heiden Preiset ihn alle Völcker. Denn seine Güte und Trew Waltet über uns ewiglich. Halelu Ja.
Below the text from the 1562 edition (= the same text, but orthography modernized). Above the first edition of this lecture/sermon (Der Hundert vnd siebenzehende Psalm. Ausgeleget dur D. MArt. Luther im M.D.XXX. Jar. (Coburgk, 1530).
Das ist ein kurzer und leichter Psalm/ ohn Zweiffel darumb so gemacht / daß ein jeglicher desto fleissiger solt darauff mercken / und desto baß behalten / was er saget/ daß nicht jemand dürfft klagen über die Lenge /oder Menge/ viel weniger über die Scherpffe /Höhe/ oder Tieffe der Wort. Den es find je kurze / feine / helle / gemeine Wort/ die ein jeglicher verstehen kan / wo er nur darauff mercken / und nachdencken wil.
Denn dasselbige wollen alle Gottes Wort haben / daß man nicht so überhin lauffe / und lasse sich düncken / man habe sie zu Grund rein aus verstanden. Wie die leichtfertigen / fattsamen / überdrüssigen Geister thun / wenn sie ein Wort Gottes einmal gehöret haben / so muß ein alt Ding seyn / und gaffen auff etwas newes / als köndten sie alles und alles, was sie gehöret haben. Welches gar eine fehrliche Plage / und böse heimliche List des Teuffels ist / der damit die Leute furchtloß / sicher / fürwitzig / und zu aller ley Irrthumb und Rotterey geschickt und bereit hat / und ist eigentlich das Laster / so man Acedia heisset.1 Darwider S. Pauls gebeut / Rom.12. Daß man sol brünstig im Geist seyn . Und Apocal. am 3. spricht der Geist von solchen / Ah / daß du kalt oder warm werest / weil du aber law bist / weder kalt noch warm / werde ich dich aus meinem Munde speien.
Denn es ist auchwahr / daß solche halbgelahrte Leute, die unnützesten Leute auff Erden find / und were ihnen viel besser / daß sie gar nichts könten / denn sie gehorchen niemand nicht / könnens alles selbst besser / denn alle Welt / wissen zu urtheilen alle Kunst und Schrifft / und Summa / fie können niemand etwas rechtschaffens lehren, und lassen sich auch von niemand lehren / die haben den Schulsack gefressen / der leidet keinen Meisters / und haben doch kein Buch drinnen / daß sie andere könten recht unterweisen. Solcher heilloser Leute hat der Teuffel jetzt sonderlich viel unter den Rotten/ da kein Sudeler nicht ist/ so er eine Predigt gehöret / oder ein Deutsch Capitel lesen kann / so machet er sich selbst zum Doctor / und krönet seinen Esel / beredet sich selbst fein / er könne es nun alles besser / denn alle die ihn lehren / Meister Klügel heisset man dieselbigen die das Roß am Schwanz können zeumen. Solches alles ( sage ich ) kömpt daher / daß man GOttes Wort so leichtfertig lieset oder höret / und nicht mit Furcht / Demuth / und Fleiß darauff mercket.
Ich habe solchen Teuffel und Anfechtung bey mir selbst offt gefühlet / und kan mich noch heutiges Tages kaum genugsam darfür hüten/ und segnen / bekenne das frey zum Exempel / wem es gefället, der ich nun fast ein alter Doctor und Prediger bin / und freylich so viel kan / eben ja können solt in der Schrifft / als alle solche Kluglinge können : Noch muß ich zum Kinde werden / und täglich des Morgens frühe bey mir selbst daher mündelich zehlen die zehen Gebot / den Glauben / das Vater Unser / und was ich für liebe Psalmen und Sprüche haben wil / allerding / wie man jetzt die Kinder lehret und gewehnet / wiewol ich sonst über das täglich mit der Schrifft muß ümbgehen / und mit dem Teuffel im Kampff stehen?
Noch darff ich nicht sagen in meinem Hertzen / das Vater Unser ist alt / du kanst die zehen Gebot / du weist den Glauben wol / etc. sondern lerne täglich daran / und bleibe des Catechismus Schüler / fühle auch / daß mich es mercklich hilfft / und befinde mit der Erfahrung /daß Gottes Wort nicht außzulernen ist / sondern ist eigentlich wahr / das der 147. Psal. darvon sagt / seines Verstandes ist kein Zahl. Und der weise Mann / wer von mir trincket / den dürstet immer nach mir / etc (Ps.147.v.5 Syr.24v.29). So mirs nun so gehet / was solts denn mit den sichern / sattsamen Dünckelmeistern thun / die weder kämpffen noch handeln.
THIS is a short, easy psalm, doubtless made this way so that everyone might pay more attention to it and remember better what is said. No one can complain about the length or content, much less about the sharpness, difficulty, or profundity of the words. Here we find only short, precise, clear, and ordinary words, which everyone can understand if he will only pay attention and think about them.
All God’s words demand this. We must not skim over them and imagine we have thoroughly understood them, like the frivolous, smug, and bored souls who, when they hear some word of God once, consider it old hat and cast about for something new. They think they have thoroughly mastered all they have heard. This is a dangerous disease, a clever and malicious trick of the devil. Thus he makes people bold, smug, forward, and ready for every kind of error and schism. This is really the vice known as ἀκηδία, slothfulness in God’s service, against which St. Paul exhorts us (Rom. 12:11) to be fervent in spirit. And in Rev. 3:15–16 the Spirit says of such people: “Would that you were cold or hot! So, because you are lukewarm, and neither cold nor hot, I will spew you out of My mouth.”
It is true that such half-educated people are the most useless people on earth, and it would be better for them if they knew nothing; for they obey no one, can do everything better than anyone else, and can expertly judge all art and literature. In short, they can teach no one anything worthwhile, and they let no one teach them. They have devoured the whole schoolbag, which no one can master; and yet they do not have even one book that they could properly teach to others! The devil has many such vicious cases, particularly among the rabble. The meanest bungler who hears a sermon or reads a chapter in German immediately makes himself a doctor of theology, crowns his own ass, convincing himself most marvelously that he can now do everything better than all his teachers. This is Master Smart Aleck, who can bridle a steed in its hind end. All this, as I see it, is the result of reading and listening to God’s Word carelessly instead of concentrating on it with fear, humility, and diligence.
I have often felt this particular devil and temptation myself, and even today I cannot guard and cross myself against it too carefully. I confess this freely as an example to anyone; for here am I, an old doctor of theology and a preacher, and certainly as competent in Scripture as such smart alecks. At least I ought to be. Yet even I must become a child; and early each day I recite aloud to myself the Lord’s Prayer, the Ten Commandments, the Creed, and whatever lovely psalms and verses I may choose, just as we teach and train children to do. Besides, I must deal with Scripture and fight with the devil every day.
Nor may I yet say in my heart: “The Lord’s Prayer is worn out; you know the Ten Commandments; you can recite the Creed.” etc. No. I learn from them every day, and remain a pupil of the Catechism. I feel, too, that this helps me a lot, and I am convinced by experience that God’s Word can never be entirely mastered, but that Ps. 147 (v.5) speaks truly: “His understanding is beyond measure” , or Ecclesiasticus: “Who drinks of me shall thirst even more after me” (Syrach 24:29). Now if I have such difficulties, what will happen to those smug, self-satisfied charlatans who neither struggle nor labor?
Das ist ein kurzer leichter Psalm/ ohn zweivel dar umb so gemacht / das ein iglicher deste vleissiger solt drauff mercken und deste baß behalten / was er sagt / das nicht yemand durfst klagen vber die lenge odder menge / viel weniger vber die scherffe hohe odder tieffe der wort / Denn es sindt yha kurtze / feine, helle / gemeine wort / die ein iglicher verstehen kan wo er nur drauff mercken und nach dencken will /
Denn dasselbige wollen alle Gottes wort haben / das man nicht so vber hin lauffe, und lasse sich dencken man habe sie zu grund rein aus verstanden / wie die leichtfertigen, satsamen / vberdrussigen geister thun / Wenn sie ein wort Gottes ein mal gehöret haben so mus ein alt ding sein / vnd gaffen auff etwas newes / als kündten sie alles vnd alles was sie gehöret haben / Welchs gar eine ferliche plage und böse heimliche list des Teuffels ist der damit die Leure, furchtlos / sicher / furwitzig / und allerley yrthum vnd rotterey geschickt und bereit hat / Und ist eygentlich / das laster so man Acedia heyst / tragheit zu Gottesdienst / Da widder S. Paulus gebeut Roma. 12. das man sol brünstig ym geist sein / Und Apoc. 3. spricht der geist von solchen / Ach, das du kalt oder warm wereft, Weil du aber law bist / wedder kalt noch warm, so werde ich dich aus meinem munde speyen /
Denn es ist auch war das solche halb gelerte leute die unnützesten leute auff erden sind / Vnd were yhn viel besser das sie gar nichts kündren / Denn sie gehorchen niemand nicht / konnens alles selbs besser denn alle welt / wissen zu vrteiln alle kunst und schrifft / Und summa / Sie konnen niemand etwas rechtschaffens leren und lassen sich auch von niemand leren / sie haben den schulsack gefressen / der leidet keinen meister / vnd haben doch kein Buch drinnen / das sie andere kondten recht unterweisen / Solcher heiloser leute hat der Teuffel itzt sonderlich viel vnter den rotten da kein suddeler (prutser) nicht ist so er eine predig horet / oder ein deudsch capittel lesen kan / so macht er sich selbs zum Doctor vnd kronet seinen Esel / beredet sich selbs fein / erkünde es nu alles besser / denn alle die yhn leren / Meister klügel heist man die selbigen die das Ross am schwantz konnen zeymen / Solchs alles (sage ich) kompt daher das man Gottes wort / so leichtfertig lieset oder höret und nicht mit forcht / demüt vnd vleis drauff merckt.
Ich hab solchen Zeuffel vnd anfechtung bey mir selbs offt gefulet / vnd kan mich noch heutiges tages kaum gnugsam dafur hueten vnd segenen / bekenne das frey zum exempel / wem es gefellet / der ich nu fast ein alter Doctor vnd prediger bin / vnd freylich so viel kan oder yha können solt ynn derschrifft / als alle solche kluglinge konnen / noch mus ich zum kinde werden / vnd teglich des morgens frwe bey mir selbs / daher mündlich zelen das vater vnser / die zehen gebot / den glauben / vnd was ich fur liebe Psalmen und spruche haben wil aller ding wie man ist die kinder leret vnd gewehenet / wie wol ich sonst vber das / teglich mit der schrift mus vmbgehen / vnd mit dem Teuffel ym kampff stehen / Noch that (darff?) ich nicht sagen ynn meinem Herzen / Das vater vnser ist allt du kanst die zehen gebot / du weist den glauben wol / etc. Sondern ich lerne teglich dran / vnd bleiße des Cathecismi schüler / Füle auch das michs mercklich hilfft / vnd befinde mit der erfarung / das Gottes wort nicht auss zu lernen ist / Sondern ist eygentlich war / das der Cxlvij. Psalm davon sagt / Seines verstandes ist keine zal / vnd der Weise man / Wer mich drinckt / den durstet noch nicht nach mir etc. So mirs nu so gehet / was solts denn mit den sichern / satsamen / dunckel meistern thun / die weder kempffen noch handeln?
Dit is een korte, simpele Psalm, ongetwijfeld daarom zo gemaakt, dat een ieder ijverig zijn aandacht erop zal richten, en des te beter zal bewaren wat er wordt gezegd. Niemand kan nu ook klagen over de lengte, de vele woorden, en al helemal niet over de scherpte, de hoogte of de diepte ervan. Het is klare taal, korte en duidelijke zinnen, geen enkel vreemd woordgebruikte woord. Je hoeft wanneer hij er slechts bij stil wil staan en erover nadenken. Dat laatste zal men overigens ten aanzien van elk woord uit de Schrift, moeten doen; men mag er niet licht overheen lopen en zichzelf wijsmaken, dat men het tot in alle diepten heeft gepeild, zoals de lichtvaardige, zelfvoldane, vadsige geesten doen. Als zij een Schriftwoord eenmaal hebben gehoord moet het voor hen daarmee uit zijn en schuiven zij het als een oud ding aan kant, terwijl ze zich al weer aan iets nieuws vergapen, alsof ze alles, wat ze hebben gehoord, ook werkelijk ten volle hebben verstaan. Niets anders is dat dan een gevaarlijke bezoeking en een boze, heimelijke list van de duivel, die op deze wijze de mensen onbevreesd, zelfverzekerd, brutaal, en bovendien geschikt en bereid heeft gemaakt tot allerlei dwalingen en partijschappen. Ja, dit is eigenlijk ook de zonde, die men “acedia” noemt, laksheid ten aanzien van de godsdienst, waartegen Paulus in Rom. 12 gebiedt, dat men vurig in de geest moet zijn, terwijl in Openb. 3 de Geest van zulken zegt: “Och, dat ge koud of warm waart; maar omdat gij lauw zijt, en noch koud noch warm, zal Ik u uit Mijn mond spuwen. Inderdaad is het waar, dat zulke halfgeleerden de meest nutteloze mensen op aarde zijn en het voor hen veel beter zou zijn, dat zij in het geheel niets wisten. Want ze luisteren naar niemand, weten alles zelf beter dan wie ter wereld ook en matigen zich een oordeel aan over alles, wat er op het gebied van kunsten en wetenschappen verschijnt. Tenslotte zijn ze niet in staat om iemand wat behoorlijks bij te brengen, maar zij laten zich ook zelf door niemand onderwijzen. Zij verbeelden zich, dat zij zoveel in hun mars hebben, dat zij geen meester boven zich kunnen dulden, maar in werkelijkheid hebben zij, om zo te zeggen, nog geen boekje in hun hoofd, waaruit zij anderen de eerste beginselen van de wetenschap zouden kunnen bijbrengen. Zulke heilloze lieden heeft de duivel op het ogenblik buitengewoon veel onder de partijen en sekten. De eerste en beste prutser onder hen, die een preek hoort of een Duits kapittel kan lezen, maakt zichzelf tot doctor en kroont zijn ezel, terwijl hij zichzelf wijsmaakt, dat hij nu alles beter kan dan allen, die hem onderwezen. Super Slim noemt men de zulken, die het denken het paard aan de staart te kunnen temmen. Dat alles, zeg ik, komt daardoor, dat men Gods Woord zo lichtvaardig leest of hoort, en zonder schroom, ootmoed en vlijt. Zulke duivelse aanvechtingen heb ik dikwijls bij mijzelf ook voelen opkomen en nog kan ik mij er vandaag de dag nauwelijks voldoende voor hoeden en bewaren. Ik beken dat eerlijk, om daarmee tot voorbeeld te strekken aan allen, die zich in deze willen laten leiden. Want zie, al ben ik dan ook een oude doctor en prediker, die zeker zo goed thuis is, althans behoort te zijn, in de Schrift als al die betweters, toch moet ik als een kind worden en alle dagen ‘s morgens vroeg voor mijzelf opzeggen het “Onze Vader”, de “Tien Geboden”, de “Geloofsartikelen” en wat ik verder voor geliefde Psalmen en spreuken nemen wil; dus precies zo als men tegenwoordig deze goede gewoonte de kinderen bijbrengt. Hoewel ik bovendien dagelijks met de Schrift moet omgaan en met de duivel moet strijden, toch mag ik in mijn hart nimmer zeggen: het Onze Vader is oud; u kent de Tien Geboden wel; u kent ook de Geloofsartikelen, enz. Nee, ik leer in deze nog alle dagen en blijf een leerling van de Catechismus en ik merk ook, dat het mij wezenlijk helpt, terwijl ik nu ook uit eigen ervaring kan zeggen, dat men met de studie van het Woord van God nooit klaar komt, want het is met recht waar, wat de 147e Psalm zegt: “Zijn wijsheid gaat alle begrip te boven”. (v. 5) Zo zegt de wijze man (Syrach 24 v 23) het: “Wie van mij drinkt zal altijd meer naar mij dorsten”. Waar het mij nu zo gaat, hoe zou het dan wel met die zelfverzekerde, zelfgenoegzame duisterlingen moeten zijn gesteld, die noch strijden, noch iets tot stand brengen ?
In margine: Acedia: Trägheit zu Gottes Wort / Rom. 12.v. 11 Apo 3 v. 15.16.) ↩︎
met-ons-God
Markus Rathey, Johann Sebastian Bach’s Christmas Oratorio
Martin Petzoldt, Bach-Kommentar II, p. 213, signals the presence of this ‘symbol (‘drawing’) in the three parts of this cantata. Hij onthoudt zich van commentaar over de aanleiding/reden.
In de openingszin geen symbooltje, want ‘Hertzen’ is een 3de naamval. Dat zou “♡-en” zijn, dat is weinig zinvol, c.q. niet mooi.