Meine Seele erhebt den Herrn

Zowel in de rooms-katholieke als de Lutherse traditie bestond het gebruik om de lofzang van Maria (het ‘Magnificat’) te zingen, niet enkel op Kerstmis, maar ook op in de vespers van andere (mariale) feestdagen. In de Lutherse traditie kon het Latijn ook vervangen kon worden door het Duits (Meine Seele erhebt den Herrn. Een eigenaardigheid is dat ook in de Duitse versie er (meestal) geen berijming gezongen werd, maar gewoon de bijbeltekst (Luthers vertaling). De gemeente zong dan de bijbelverzen in het gregoriaans, om en om – alternerend – met het koor (en/of solisten, instrumentisten groep). Bijzonder is dat hierbij niet een klassieke kerktoonsoort werd gebruikt (bijv. die van het Magnificat), maar de ‘tonus peregrinus’. U kent de melodie uit de cantate BWV 10, en als organist van de transcriptie zoals die in de ‘Schübler’ Choräle voorkomt (BWV 648). Vgl. BWV 733 (fuga, maar misschien van Krebs) en twee koraalzettingen: BWV 323 en 324. Verantwoordelijk voor deze uitzonderlijke kerktoonsoort zijn Martin Luther en Johann Walther, die bij de ‘Verduitsing’ van de mis de vrijheid hebben genomen om opnieuw te bepalen welke toonsoorten bij welke teksten het best pasten.

Chorale Melody: Meine Seele erhebet den Herren [The German Magnificat]
Magnificat DEUTSCH: met antifoon. In de verzen ziet u aan het begin de terts omhoog en terug: dat is kenmerkend voor de tonus peregrinus.